Stadsmuseum Vollenhove

Stadsmuseum Vollenhove

Werkgroep Agrarisch Erfgoed

Startpagina Boerderijen Zoekresultaat

Zoekresultaat:    Kadoelen 19   (in veld: Adres)     

Aantal gevonden objecten : 1   (uit: 23)


Uitgebreid zoeken
Gesorteerd op:  Recordnummer

Klik op object voor vergroting en meer informatie

1. Recordnummer: 0022  
[Erve] Caterstee
Kadoelen 19 (ex) nu Openluchtmuseum Arnhem -- Sint Jansklooster          
De boerderij
De boerderij Caterstee werd waarschijnlijk eind 18e eeuw gebouwd als een pachtboerderij van het landgoed de Oldenhof. De boerderij was 25 meter lang en 15 meter breed. De boerderij rustte op het “vierkante wark”: een constructie bestaande uit zes paar zware eiken stijlen (zie s op plattegrond foto 3) staande op gemetselde poeren met tussen elk paar stijlen een balk (gestippeld) die aan weerszijden door de stijlen heen stak en daar aan de achterkant vastzat met een pen (zie foto 4). Over de stijlen lagen de draagplaten en daarop rusten de daksparren (“spoaren”) van het hoge deel van het rieten schilddak die liepen van draagplaat tot de nok en werden verbonden door de hanebalken. In de hoeken van de stijlen met de balken en draagplaten zaten schuine steunbalken (“kipstijl”) om het geheel meer stijfheid te geven. Ook van de draagplaten tot over de zijmuren lagen daksparren boven de zijbeuken van de boerderij (de “útloat”). Het rieten dak had hier een flauwere helling dan het bovenste deel van het dak.

Het voorhuis (“veurhuus”) bestond uit een grote (pronk-)kamer (K op foto 3; zie ook foto 5) met aan de zuidwand twee bedsteden (met schuine streep) met een kast en een open schouw tussen de ramen in de voorgevel. De schoorsteen was hoog opgemetseld tot ver boven het dak (zie foto 1). In de kleinere kamer aan de noordwestzijde, zat de voordeur en een bedstee met kast boven de melkkelder. Deze kamer liep over in de gang met een deur naar de grote kamer, een naar de “opkelder” (een bergruimte boven het keldergewelf) en één naar de deel. De kamers en de gang waren geheel met tegels gevloerd. Achter de bedsteden was een ruimte die “de old el” werd genoemd: “de oude hel”; “Hel” was destijds de benaming voor een lage donkere ruimte (ook bij schepen). Maar als je in de bedstee lag en iemand rommelde daarachter rond, klonk dat wellicht ook best spookachtig.
De grote kamer had waarschijnlijk blauwe tegels met diverse voorstellingen onder de schouw en in een band onder de ramen in de voorgevel, daarboven wit gepleisterd evenals de achterwand (zie foto 5). De panelen van de deuren waren dooiergeel afgezet met een brede bruine band. Het binnenste houtwerk van de ramen was dooiergeel en de kozijnen waren donkerbruin. De achterwanden van de bedsteden kobaltblauw of donkergroen en het binnenwerk van de kasten rood. De kamers hadden een plint van hout, terwijl de gang en de het voorste stuk van de deel (met karnmolen en wasplaats, vaak de “geute” genoemd) hadden een onderrand van zwarte teer.
Aan de buitenzijde waren de vensters en deuren van het woongedeelte blauw-groen.

Het schuurgedeelte van de boerderij was opgetrokken in hout boven een stenen plint.
Op de deel direct achter het voorhuis (K op foto 3) installeerde het openluchtmuseum een rosmolen (zie foto 4), maar S.J. van der Molen, die de Caterstee vóór de afbraak bezocht in 1940, gaf aan dat hier waarschijnlijk een door een hond aangedreven tredmolen heeft gestaan (zie foto 6). De molen dreef via tandwielen en hefbomen de karn aan.
In de noordzijde bevonden zich twee paar baanderdeuren (“banders”): de grote baanderdeuren (BD op foto 3; zie ook foto 7) waren naar binnen gezet, zodat hoog opgeladen hooiwagens naar binnen konden rijden. Later zou men deze deuren in het verlengde van de buitenmuur zetten en ter plaatse het dak oplichten om genoeg hoogte te verkrijgen. Bij de kleine baanderdeuren (Kbd op foto 3), bijna achteraan de boerderij, was het dak een beetje opgelicht om wat hoogte te verkrijgen. Deuren in het schuurgedeelte waren van buiten én van binnen blauw-groen. De houten zijwanden werden in de zwarte teer gezet.
Direct naast de grote baanderdeuren was aan de ene kant de paardenstal (PS op foto 3) met een deur naar buiten. Boven de voerbak van de paarden hing het volgende dichtwerk:
Als we de berg opgaan, slaat ons niet
Als we de berg afgaan, jaag ons niet
Als we aan de krib staan, vergeet ons niet
Wat wij dan niet doen, kunnen we niet
Aan de andere kant van de grote deuren was de wasplaats (W op foto 3) met een pomp (p) waar emmers en ander gerei gespoeld werden. Vanuit de wasplaats had je toegang tot de melkkelder (MK) via een deur en een trap. De kelder met rond gewelf en gepleisterde muren kende rondom een stenen verhoging (“muurtiens”) waarop het melkgerei stond (foto 8).
De grote baanderdeuren gaven toegang tot de dwarsdeel (D op foto 3), die als dorsvloer werd gebruikt. Boven de dorsvloer lagen op de balken tot aan de middelmuur (MM) lange dunne stammen (“slieten”) waarop het ongedorste graan werd bewaard (zie foto 4). Na het dorsen werd het graan op de zolder boven het woongedeelte opgeslagen. De zolder was bereikbaar met een losse trap vanaf de deel. Deze zolder had geen ramen en ontving alleen wat licht vanaf de deel. De hooivakken lagen in het midden tussen de grote en kleine baanderdeuren (H op foto 3). Het hooi werd van bovenuit het hooivak via een ruif met klep in de voergoot (de “zul”: Z) gebracht.
Waarschijnlijk stond het vee aanvankelijk in een grote potstal in de zuidelijke zijbeuk, door een hek en voergoot afgescheiden van het hooivak (H) en de deel (D). Later werd de potstal vervangen door een grupstal voor het melkvee met 16 standplaatsen met aan de deelzijde de stalpalen waaraan de koeien vastgezet werden en daarvoor een gemetselde drink- en voergoot (Z) en aan de achterzijde de mestgoot (“grup”: G) en een smal pad. In de muur daarachter zaten toen 8 mestdeurtjes waardoor de mest naar buiten gebracht werd (één man binnen legde de mest vanuit de grup door het deurtje op de schep van de man die buiten stond en het daar op de mestvaalt bracht).
Tegen de achterwand van de boerderij waren twee potstallen (P), waarin de beesten op de mest en wat strooisel stonden: één voor het jongvee en één voor de varkens. De varkens konden door drie luiken naar een uitloopgebied buiten op het erf of in de boomgaard.
Op het land vóór de boerderij stond (en staat nog steeds) een grote duiventil die toebehoorde aan de adellijke landeigenaren (foto 9). De duivenmest werd periodiek uit de duiventil op een daaronder staande wagen geladen en gebruikt op het bouwland. De duiven zelf kwamen op tafel bij de baron.

De eigenaren en pachters/bewoners van de Caterstee
Het is waarschijnlijk dat Anthony baron Sloet tot Oldruitenborgh (1767-1849) deze boerderij heeft laten bouwen (foto 2). De boerderij bleef tot 1942 (de overdracht aan het Openluchtmuseum in Arnhem) in eigendom van de familie Sloet gebleven en werd verpacht aan lokale boeren.
In 1853 erft Jan Willem Sloet tot Oldruitenborgh (een “verificateur”) de boerderij, met zoon Gerard als mede-eigenaar. Maar al twintig jaar daarvoor was Jan Willem al de vruchtgebruiker van de boerderij.
In 1863 wordt Gerard (dijkgraaf en fabrikant) de enige eigenaar. Pachters in die jaren waren o.a.: 1881-1921: Evert Willems Winter(s) en Hendrikje Everts van Benthem (zie foto 12)
In 1913 gaat de boerderij naar Anton Henri baron van Marxveld, (dijkgraaf en die eigenlijk van Oldruitenborgh heette). Het vruchtgebruik gaat naar Elias Catherina Elisabeth Boudewina douairière (de weduwe van vader Gerard).
Pachters in die tijd van de Caterstee waren: 1921-1942: Johannes Klaassen Boes en Jentje Hoefman (met zoon Teunis Boes en Grietje Spans).
In 1939 liet Anton Henri op het land even ten noorden van de oude boerderij een nieuwe boerderij zetten, met gierkelder, erf, tuin en boomgaard voor de laatste pachter van de Caterstee: Johannes Boes (en zoon Teunis). De Caterstee stond sinds die tijd leeg en was in zeer slechte staat (zie foto 10). In 1939 kwam er een contact tot stand tussen het Openlucht Museum in Arnhem en baron Sloet die van plan was de boerderij te laten slopen, maar het wel voor een schappelijk prijsje (f 1500) aan het museum wilde overdoen, een nieuwtje dat de krant haalde (foto 11). In 1942 werd de boerderij afgebroken en verplaatst naar Arnhem. De herbouw startte in 1943 maar werd sterk vertraagd, eerst doordat een deel van “het opgaande houtwerk” in zo slechte staat bleek dat dit niet meer te gebruiken was en goed eikenhout was in oorlogstijd nauwelijks te krijgen. Vervolgens raakte het gebouw tijdens de W.O. II ernstig beschadigd zodat eerst fondsen verkregen moesten worden om het te herstellen. Maar in 1946 kwam het dan toch gereed.

Inventaris
In het dossier van het Openluchtmuseum voor de Caterstee komt een lijst voor van de spullen die in 1970 in deze boerderij aanwezig waren. Die spullen waren in de tijd van de verplaatsing ingezameld in het Land van Vollenhove, wat dus een aardig beeld geeft van wat men zoal in de periode voor WO-II zoal op een boerderij in deze omgeving in huis had.
Grote Kamer (zie foto 5): wandbordje “Vreest God, Eert den Koning”, 1 armstoel, secretaire (kastje), 5 tafelstoelen, mahonie houten ronde tafel, eikenhouten kist, eikenhouten kabinet op 8 poten; spiegel, pijpenstandaard met lange en korte stenen pijpen, houten tabakspot, koffiekan (groen aardenwerk), wieg, spinnewiel, haardrekje, hangijzer en haalketting, blaasbalg, Treeft (ijzeren driepoot om pan op het vuur te zetten), aardewerken vuurstolp, doofpot (koper), vuurtang en -schep, vuurmand met kleed, 5 wandborden Petrus Ragout; beddepan (rood koper), mangelplank met rol, strijkijzer koper, grote geel koperen pannen met hengsel, kleiner koperen pannen zonder hengsel (2), koperen zwavelstokken doos, koperen melkkan, koperen schuimlepel, vergiet (geelkoper), melkkan, suikerpot en jampot (aardewerk), rasp geelkoper, schalen, kommen, borden, potten, kopjes en schotels van aardewerk, beslagpan (geelkoper), waterkan, tinnen soeplepel, keteltje met deksel geel koper, vliegenstolp, poffertjes vorm, raamhor, inktpot, comfoortje, stoffer en blik (koper), wafelijzer, petroleum lamp (aan de zolder), glazenpot met stolp, kaasrasp, klontjestang, melkkannetje
Gang: 6 gravures met afbeeldingen over het leven van “de verloren zoon”; en een trompe l’oeil (boerenbedrieger) in lijst
Kleine kamer: Mosel Naaimachine, stoel, snotneuslamp, kist, vogelkooi, reistas van tapijtstof
Opkelder: 3 keulse kruiken, zoutpot (keuls), vergiet (aardewerk), bordenrek, botervorm (aardewerk), schaal groen glazuur, waterkan (bruin gres), 3 volgers (deksel van de kaasvorm)
Wasplaats: karn, koperen melkketels (2), plankjes met rondgat in verschillende maten voor het uitpersen van vocht uit botervaten, volgers (deksel op botervat); boterstempel, litermaat roodkoper, aardewerken kan, houten emmers, emmerrek (buiten), melk aad (2) voor het afscheppen van de room, kaasketel met twee kettingen,
Schuur: een honden tredmolen, een houten eenscharige ploeg met verstelbaar voorstuk, een plank met houten ribben om strepen te trekken voor het zaaien van erwten, een zaaivat dat voor de buik gehangen werd bij het handmatig breedwerpig zaaien; zaaimachine voor koolzaad: frame met wielen waaraan op gelijke afstanden drie zaadbussen hingen met verstelbare klep om fijn koolzaad in rijen te kunnen zaaien; zaaimachine met wiel en één zaadbus voor het zaaien van chichorei met twee klauwtjes achter het wiel om de voor weer dicht te schuiven; dorsblok en houten knevels die om het paard werden gehangen zodat het zich niet kon bezeren aan de boom van het dorsblok; Mc Cormick maaimachine 1831; houten mollenbord met ijzerbeslag aan onderzijde met ketting (voor het egaliseren van het weiland: molshopen); weefgetouw voor het maken van genemuider matten; boerenwagen (kon ook als huifkar); koekbreker (lijkt op een vleesmolen) om lijnkoeken in kleine stukken te breken voordat deze aan het jongvee gevoerd werden (gemengd met ondermelk) anders zouden ze hun tanden breken; diverse gereedschappen: hooiharken, gavel (drietandige vork), 4 tands greep, slijpplank, snoeibeitel (voor het afsteken van boomtakken), unster (om te wegen), tuigage voor de paarden, een kaarslantaarn.
 

Laatste wijziging binnen getoonde objecten: 9 december 2022